Overzicht van alle functies

Begeleider

Biedt zorg en ondersteuning aan cliënten, assisteert begeleiders B bij hun werk, zorgt ervoor dat de woonlocatie of het activiteitencentrum netjes en op geruimd is en is verantwoordelijk voor de huishoudelijke taken.

Begeleider

Voert het ondersteuningsplan uit en is samen met cliënten en collega’s verantwoordelijk voor de dagelijkse zorg en begeleiding op de woonlocatie of in het dagcentrum.

Begeleider

Stelt samen met de cliënt en diens ouders of wettelijke vertegenwoordiger het ondersteuningsplan op en ondersteunt cliënten bij hun dagelijkse activiteiten en persoonlijke ontwikkeling.

Begeleider

Is gespecialiseerd op een bepaald gebied, zoals het ondersteunen van cliënten met langdurige en complexe problematiek, het onder steunen van het netwerk van cliënten of het bevorderen van gezondheid

Begeleider

Coördineert de werkzaamheden van het team, houdt het overzicht over de cliënten, de zorgplannen en de algehele gang van zaken en is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg op de locatie.

Over de beroepscompetentieprofielen
1.1 Doel en functie van het profiel

Dit beroepscompetentieprofiel gaat over het werk van begeleiders A B C D E die werkzaam zijn in de zorg voor mensen met een beperking. In het competentieprofiel worden de eisen beschreven die in de dagelijkse praktijk worden gesteld aan de deskundigheid van deze beroepskrachten.

Het primaire doel van het competentieprofiel is het verhelderen van het beroepsbeeld en van de vraag van de gehandicaptenzorg naar de opleidingen die zich op begeleiders A B C D E richten. Voor deze opleidingen kan het profiel dienen als een standaard die aangeeft wat in de zorg voor mensen met verstandelijke beperkingen de gewenste kwaliteiten zijn van deze beroepskrachten. Daarmee wordt tegelijkertijd duidelijk waarin hun taken en competenties zich onderscheiden van die van andere zorgprofessionals. Het competentieprofiel is ook bedoeld voor de beroepsgroep zelf, die met het profiel duidelijk maakt wat begeleiders A B C D E kunnen betekenen in de zorg voor mensen met verstandelijke beperkingen.

Voor arbeidsorganisaties die begeleiders A B C D E in dienst hebben of daarvan gebruikmaken, ligt de gebruikswaarde van het competentieprofiel vooral in de sfeer van competentiemanagement of HRDbeleid. Zo is het competentieprofiel de bron bij uitstek voor het competentiegericht beschrijven van functies van begeleiders A B C D E. Voor het HRD-beleid kan het profiel worden gebruikt voor waarderen en beoordelen, werving en selectie, loopbaanbeleid en opleidingsbeleid.

Algemeen wettelijk geldt dat tussen de 10 tot 50 medewerkers, een ondernemingsraad (OR) niet verplicht is. In de CAO Gehandicaptenzorg is het aantal medewerkers bij 35 dat leidt tot instellen van een OR. Wel is een personeelsvertegenwoordiging (PVT) aan de orde met minimaal drie leden, als de meerderheid van de werknemers daarom vraagt. Vraagt het personeel daar niet om? Dan moet het personeel inspraak krijgen tijdens een personeelsvergadering. Bij minder dan 10 werknemers is het mogelijk een vrijwillige PVT op te zetten.

1.2 Totstandkoming van het profiel

Dit competentieprofiel is gebaseerd op het Landelijk competentieprofiel voor beroepskrachten (niveau ABC) in het primaire proces van de gehandicaptenzorg voor mbo-opgeleide beroepskrachten (opgesteld in 2005) en het Beroepscompetentieprofiel voor beroepskrachten met een hogere functie (niveau D) in het primaire proces van de gehandicaptenzorg (uit 2008) voor de beroepen waarvoor een hbo-opleiding nodig is. Beide profielen zijn aangepast aan de eisen die in de beroepspraktijk van vandaag  en morgen aan begeleiders A B C D E in de gehandicaptenzorg worden gesteld. Bovendien zijn beide profielen samengevoegd tot één nieuw beroepscompetentieprofiel waarin de verschillende varianten die er van het beroep begeleider A B C D E bestaan, in samenhang zijn beschreven.

Bronnen die zijn gebruikt om het beroepscompetentieprofiel te beschrijven zijn onderzoeken naar trends en ontwikkelingen in de gehandicaptenzorg en naar de beroepsinhoud van begeleiders B en begeleiders C. Daarnaast is gebruikgemaakt van tal van functiebeschrijvingen van begeleiders A B C D E, die worden gebruikt in instellingen voor gehandicaptenzorg. Een overzicht van alle bronnen die zijn geraadpleegd, staat in bijlage A. In bijlage B staat een korte beschrijving van de bronnen van waaruit taken of competenties van begeleiders A B C D E zijn afgeleid die in het beroepscompetentieprofiel zijn opgenomen.

Naast de schriftelijke bronnen zijn diverse deskundigen (zoals opleidingsfunctionarissen, werkontwikkelaars, opleiders en anderen die goed zijn ingevoerd in de gehandicaptenzorg en het beroep van begeleider A B C D E) en beroepskrachten zelf geraadpleegd. Dat gebeurde om de juistheid en herkenbaarheid van eisen aan begeleiders A B C D E vast te stellen en verder aan te vullen. De namen van degene die hierbij betrokken waren, staan in bijlage C.

Het opstellen van beroepsen competentieprofielen gebeurt altijd zoveel mogelijk in samenspraak met beroepskrachten en andere betrokkenen. In dit geval is daarvoor een meeleesgroep gevormd, bestaande uit leden van het Landelijk Opleidingen Netwerk Gehandicaptenzorg (LONG) van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland. Hun namen staan in bijlage D. Om te bepalen of in het beroepscompetentieprofiel het werk en de kwaliteiten van begeleiders A B C D E goed wordt verwoord, is dat voorgelegd aan de Functiegroep begeleiders A B C D E in de gehandicaptenzorg van de Beroepsvereniging van professionals in sociaal werk en aan een groepje begeleiders A B C D E die lid zijn van NU’91. Zij hebben het profiel gevalideerd en hun opmerkingen zijn verwerkt in de eindversie van het beroepscompetentieprofiel.

De voortgang van de opbouw van het beroepscompetentieprofiel, keuzes die daarbij moeten worden gemaakt en tussentijdse versies van het profiel, zijn steeds besproken met een stuurgroep. Die bestond uit leden namens de Stichting Arbeidsmarkt Gehandicaptenzorg (de opdrachtgever) en een vertegenwoordiger van de Beroepsvereniging van professionals in sociaal werk (BPSW). Ook hun namen staan in bijlage D.

1.3 Opbouw van het profiel

Het competentieprofiel bestaat uit de volgende onderdelen:

  • een algemene beschrijving van het beroep begeleider A B C D E, van de ondersteuning die zij bieden en van de ontwikkelingen waarmee ze te maken hebben of krijgen (hoofdstuk 2);
  • de verschillende beroepsvarianten die worden onderscheiden (hoofdstuk 3);
  • de beroepscontext: wettelijke voorschriften en organisaties die voor het werk van begeleiders A B C D E van belang zijn (hoofdstuk 4).

Ten slotte: in dit beroepscompetentieprofiel hanteren we voor de begeleidersvarianten de vrouwelijke vorm. Vanzelfsprekend wordt hiermee ook de mannelijke beroepskracht bedoeld. De term cliënt wordt in dit profiel gebruikt voor alle doelgroepen waarmee een begeleider A B C D E te maken kan hebben.

Begeleider gehandicaptenzorg
2.1 Inleiding

De gehandicaptenzorg ondersteunt mensen met een verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke beperking al dan niet in combinatie met psychische problemen. In 2019 maakten bijna 240 duizend mensen van deze ondersteuning gebruik.1 Daarvan had bijna tachtig procent een verstandelijke beperking. Dat betreft een zeer diverse groep mensen, zoals mensen met een lichte, matige of ernstige verstandelijke beperking of volwassenen met niet aangeboren hersenletsel, een ernstige meervoudige beperking of een verstandelijke beperking en psychiatrische problemen. Ook zijn er steeds meer gedetineerden en mensen van 50 jaar en ouder met een (licht) verstandelijke beperking, die ondersteuning nodig hebben.

De dienstverlening van organisaties voor gehandicaptenzorg is erop gericht dat mensen met een beperking (verder cliënten genoemd) een goed en betekenisvol leven hebben. Veelal gaat het om ondersteuning bij wonen, werken, dagbesteding en vrije tijd en om ambulante dienstverlening. Begeleiders, therapeuten, gedragswetenschappers, verpleegkundigen, artsen, facilitaire medewerkers, managers en andere beroepskrachten, zetten zich dagelijks in om ervoor te zorgen dat mensen met een beperking een waardevol leven kunnen (blijven) leiden. Daar hebben ze recht op. Sinds 2016 geldt in Nederland namelijk het ‘VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap’. Het verdrag geeft mensen met een beperking of chronische ziekte recht op gelijke behandeling en gelijkwaardig meedoen. Dit hoofdstuk gaat over de wijze waarop begeleiders A B C D E hen daarbij ondersteunen.

Algemeen wettelijk geldt dat tussen de 10 tot 50 medewerkers, een ondernemingsraad (OR) niet verplicht is. In de CAO Gehandicaptenzorg is het aantal medewerkers bij 35 dat leidt tot instellen van een OR. Wel is een personeelsvertegenwoordiging (PVT) aan de orde met minimaal drie leden, als de meerderheid van de werknemers daarom vraagt. Vraagt het personeel daar niet om? Dan moet het personeel inspraak krijgen tijdens een personeelsvergadering. Bij minder dan 10 werknemers is het mogelijk een vrijwillige PVT op te zetten.

2.2 Typering van het beroep

In de gehandicaptenzorg werkten in 2021 in totaal 196.250 werknemers. Daarvan is 52,1 procent begeleider A B C D E. De cliënten met wie ze werken, hebben gewoonlijk hun leven lang en op veel gebieden zorg, ondersteuning en begeleiding nodig. Dat vindt meestal plaats in een woonvorm voor mensen met een beperking, zoals een instelling, kleinschalige woonvoorziening of woongroep. Bij cliënten die zelfstandig wonen in een eigen woning of appartement, komt de begeleider A B C D E langs.

Om mensen met een beperking zo goed mogelijk te ondersteunen, hebben begeleiders en andere betrokkenen elkaar nodig. Begeleiders werken daarom in teams en met zorgverleners uit andere vakgebieden (zoals orthopedagogen) samen aan het verbeteren van de kwaliteit van bestaan van cliënten. Vaak gaat het om zelfstandige teams, waarvan de leden zelf hun werk organiseren en op elkaar afstemmen. Ook spreken de teamleden af waaraan ze gezamenlijk willen werken, bevragen ze elkaar over wat goed en minder goed is gegaan en staan ze samen stil bij hun werk om werkwijzen en oplossingen vanuit verschillende kanten te belichten. In zulke teams hebben begeleiders A B C D E meer ruimte om afspraken te maken over de uitvoering en continuïteit van het werk. Ook krijgt de ondersteuning vorm in samenspraak en samenwerking in de driehoek van begeleider A B C D E, cliënt en diens ouders, verwanten of wettelijke vertegenwoordiger. Ten slotte zijn er vrienden en kennissen, vrijwilligers, de school, het werk, clubs en verenigingen die een rol kunnen spelen in het leven van de client. Met al deze partijen kan de begeleider A B C D E in meer of mindere mate te maken hebben om cliënten in staat te stellen het leven te leiden dat ze willen.

Begeleiders hebben de opdracht om mensen met een beperking te ondersteunen om een betekenisvolle plaats en rol in de samenleving in te nemen, op welk gebied dan ook. Dat is maatwerk. De ondersteuning moet aansluiten bij de individuele wensen, voorkeuren en mogelijkheden van de cliënt en bestaat uit persoonsgerichte zorg en begeleiding en het organiseren van activiteiten op alle gebieden die essentieel zijn voor iemands kwaliteit van bestaan (zie overzicht 1).

Domeinen van kwaliteit van bestaan en de ondersteuning die op die gebieden kan worden geboden als cliënten daaraan behoefte hebben.

Lichamelijk welbevinden
Voorbeelden van ondersteuning
  • letten op de gezondheid van de cliënt en een gezonde leefstijl stimuleren
  • cliënten helpen bij de lichamelijke verzorging
  • activiteiten organiseren zoals sporten, wandelen en gezond eten
Psychisch welbevinden
Voorbeelden van ondersteuning
  • risico’s (zoals depressieve gevoelens en agressief gedrag) herkennen en veranderingen in het psychisch welbevinden signaleren, die met de cliënt bespreken en in overleg passende en preventieve maatregelen nemen
  • de cliënt ondersteunen bij het organiseren van hulp vanuit het eigen netwerk
Interpersoonlijke relaties
Voorbeelden van ondersteuning
  • situaties creëren waarin de client in contact komt met anderen
  • het opbouwen en onderhouden van relaties met anderen ondersteunen, zowel in aantal als in de kwaliteit van de relatie
  • de belangen van de cliënt en ouders behartigen
Deelname aan de samenleving
Voorbeelden van ondersteuning
  • het regelen van vrijwilligerswerk als de cliënt dat wil
  • contact maken met de naaste woonomgeving en gebruikmaken van hulp die van daaruit wordt aangeboden
  • de privacy of veiligheid van de cliënt beschermen
Materieel welzijn
Voorbeelden van ondersteuning
  • zorgen voor een prettige, aantrekkelijke en schone woonomgeving
  • zorg dragen voor spullen dat nodig zijn, zoals een leeslamp, fiets of rolstoel
Zelfbepaling
Voorbeelden van ondersteuning
  • cliënten zoveel mogelijk invloed en keuzes bieden
  • cliënten maximaal in staat stellen controle te krijgen over hun eigen leven, zelf richting aan hun leven te geven en zelf beslissingen te nemen
Belangen
Voorbeelden van ondersteuning
  • de privacy en behoefte aan rust van cliënten respecteren
  • het optimaliseren van de uitoefening van de rechten als burger (zoals stemrecht) en de rechten als cliënt (zoals het recht om te klagen)

Om ondersteuning te kunnen bieden die aansluit bij de wensen, behoeften en mogelijkheden van de cliënt, moeten begeleiders A B C D E de cliënt goed kennen. Contact kunnen maken met cliënten is daarvoor onontbeerlijk. Dat is de kern van het vak: écht contact maken en in gesprek gaan met mensen bij wie dat vaak niet vanzelf gaat. Begeleiders hebben een goed ontwikkeld empathisch vermogen, zijn voortdurend gericht op het begrijpen van het gedrag van de cliënt, proberen aan te voelen hoe die in z’n vel zit, stemmen de communicatie af op de cliënt, luisteren goed en signaleren wat goed loopt of wat misgaat of dreigt te gaan. Begeleiders helpen cliënten hun leven te structureren, bieden daardoor veiligheid en weten die te waarborgen. Ook zijn zij er steeds op gespitst om te achterhalen wat belangrijk en zinvol is voor de cliënt en hoe dat in stand kan worden gehouden of kan worden gerealiseerd. Begeleiders weten de cliënt te motiveren, stimuleren, ondersteunen en activeren om deel te nemen aan activiteiten, gezond te leven, nieuwe ervaringen op te doen en hun zelfstandigheid te bewaren of te vergroten. Begeleiders zijn voortdurend bezig het leven betekenisvol te maken voor de cliënt. Ze kunnen daarbij een balans vinden tussen wat de client zelf kan en wat aan ondersteuning nodig is.

Door het ondersteunen van cliënten en het dagelijkse contact dat je als begeleider A B C D E met hen hebt, bouw je een relatie met hen op. Deze professionele werkrelatie wordt ook wel zorgrelatie genoemd. Het is van belang dat je als begeleider A B C D E in die relatie authentiek bent; je moet dicht bij jezelf blijven, doen wat bij je past. Een goede zorgrelatie heeft veel invloed op de (ervaren) kwaliteit van zorg en kwaliteit van bestaan voor de cliënt en het is daarom van belang die regelmatig met de cliënt te evalueren en zo nodig te verbeteren. Dat gebeurt ook met het team en professionals uit andere vakgebieden, omdat cliënten zorg en ondersteuning ontvangen van meerdere zorgverleners. Teamleden gaan vaak verschillend met de cliënt om en kunnen op dit gebied van elkaar leren.5 Begeleiders ontwikkelen zich en houden hun kennis en kunde op peil om de gevraagde ondersteuning zo goed mogelijk te kunnen leveren.

Begeleiders ondersteunen cliënten zowel individueel als in groepsverband en doen dat, zoals eerder beschreven, zoveel mogelijk in samenspraak en samenwerking met cliënten zelf, hun netwerk (familie, verwanten, wettelijke vertegenwoordiger of andere betrokkenen, zoals vrijwilligers), collega’s, behandelaars en andere professionals. Begeleiders moeten kunnen omgaan met spanningen en verschillen tussen de wensen, mogelijkheden, normen en waarden van deze betrokkenen. De insteek is steeds om wat goed is voor de cliënt en wat die wil en kan, te verenigen met de inbreng van ouders, verwanten en vertegenwoordigers en begeleiders A B C D E en met de mogelijkheden die er zijn als begeleider A B C D E.

Om de ondersteuning goed te laten aansluiten bij de wensen en mogelijkheden van de cliënt, wordt voor elke cliënt een eigen ondersteuningsplan gemaakt. Hierin staat welke afspraken met de client en zijn of haar wettelijke vertegenwoordiger zijn gemaakt over de doelen van de ondersteuning en wie wat doet om die doelen te bereiken6. Het ondersteuningsplan wordt in samenspraak met de cliënt en diens netwerk opgesteld en is leidraad voor het dagelijks werk van begeleiders A B C D E.

Begeleiders krijgen in toenemende mate te maken met technologie. Dat betreft zowel de inzet van technologie (zoals e-health) in de ondersteuning zelf, als het ondersteunen van cliënten bij het gebruik van domotica, social media en internet. Steeds meer organisaties in de gehandicaptenzorg maken gebruik van toezichthoudende technologie, zoals bewegingssensoren en camera’s (Out et al, 2018). Organisaties verwachten in de toekomst meer gebruik te gaan maken van technologieën als robots, slimme sensoren en systemen voor automatische verslaglegging (IJland & Rijken, 2019). Begeleiders moeten kunnen omgaan met de kansen, mogelijkheden en risico’s van dergelijke technologieën, weten wat cliënten willen en daarover met cliënten en hun netwerk afspraken maken. Begeleiders hoeven op dit gebied niet alles zelf te weten en te kunnen, maar wel weten op wie ze in de organisatie een beroep kunnen doen om hen daarbij te helpen.

Belangrijke kwaliteiten waarover begeleiders A B C D E moeten beschikken, zijn sensitief, authentiek, creatief, flexibel en stressbestendig zijn. Ook moeten begeleiders A B C D E goed kunnen observeren, signaleren, stimuleren, communiceren, meedenken maar ook grenzen kunnen stellen, coachen, omgaan met onvoorziene situaties, (multidisciplinair) samenwerken, plannen en organiseren, multitasken, van aanpakken weten, methodisch (cyclisch) werken en problemen kunnen oplossen en meewerken aan veranderingen. Reflecteren is een kerncompetentie. Dit houdt in dat beroepskrachten regelmatig bij zichzelf nagaan wat ze goed doen en wat beter moet of kan en dat ze elkaar en de organisatie kunnen aanspreken op dingen die niet goed gaan. Andere eigenschappen die van begeleiders A B C D E worden gevraagd, zijn het goede voorbeeld geven, eerlijk zijn, niet oordelen, cliënten in hun waarde laten, de effecten van je gedrag kunnen inschatten, geduld en doorzettingsvermogen hebben, kunnen relativeren, stevig in je schoenen staan, persoonlijk leiderschap, creativiteit, digitale geletterdheid, zelfregulerend vermogen en beschikken over sociale en culturele vaardigheden.

Om goede zorg te kunnen bieden, te kunnen omgaan met de voortdurende veranderingen in het werk en plezier in het werk te blijven houden, is het van belang dat begeleiders A B C D E zich gedurende hun loopbaan continue blijven ontwikkelen. Een voorwaarde daarvoor is een positieve leercultuur in de organisatie. Dat begint met het informele leren op het werk door de taken die begeleiders A B C D E verrichten en de feedback die zij elkaar op de werkvloer geven. Een tweede voorwaarde voor een goede leercultuur is een veilige leeromgeving. Begeleiders moeten durven te experimenteren, dingen uit te proberen, elkaar daarover vragen te stellen (Waarom koos je hiervoor?) en aan te geven als ze iets onvoldoende begrijpen.

Ten slotte hebben begeleiders A B C D E een taak in het begeleiden en inwerken van nieuwe collega’s, die vanwege de tekorten aan begeleiders A B C D E hard nodig zijn. Dat is van belang omdat nieuwe medewerkers zich dan al snel de kennis en vaardigheden eigen maken die ze in het werk nodig hebben en de cultuur van de organisatie leren kennen. Ook kan een goede inwerk periode voorkomen dat nieuwe (jonge) medewerkers snel weer vertrekken. Ook omdat er steeds vaker mensen vanuit een andere baan in de gehandicaptenzorg komen werken, voor wie de opleiding een flinke belasting kan zijn, is het van belang nieuwe medewerkers zo in te werken en zo lang te coachen, dat ze blijven en plezier in hun werk hebben. Uiteindelijk krijgen cliënten daarmee de ondersteuning die aansluit bij hun wensen, behoeften en mogelijkheden.

Beroepsvarianten
3.1 Inleiding

Begeleiders zijn er in diverse soorten en maten die in dit hoofdstuk worden beschreven. Eerst wordt kort aangegeven welke varianten worden onderscheiden en daarna, per variant, wat de kern van het werk is, met wie wordt samengewerkt en welke verantwoordelijkheden bij de variant horen. Een uitgebreide opsomming van de taken die worden uitgevoerd, staat in bijlage E. De competenties die daarvoor nodig zijn, staan in bijlage F.

Algemeen wettelijk geldt dat tussen de 10 tot 50 medewerkers, een ondernemingsraad (OR) niet verplicht is. In de CAO Gehandicaptenzorg is het aantal medewerkers bij 35 dat leidt tot instellen van een OR. Wel is een personeelsvertegenwoordiging (PVT) aan de orde met minimaal drie leden, als de meerderheid van de werknemers daarom vraagt. Vraagt het personeel daar niet om? Dan moet het personeel inspraak krijgen tijdens een personeelsvergadering. Bij minder dan 10 werknemers is het mogelijk een vrijwillige PVT op te zetten.

3.2 Vijf varianten

Gelet op takenpakket, benodigde competenties, vereist (minimum) werken denkniveau en gebruikte functiebenamingen, worden in dit beroepscompetentieprofiel vijf varianten van het beroep begeleider A B C D E onderscheiden:

  • begeleider A: biedt zorg en ondersteuning aan cliënten, assisteert begeleiders B bij hun werk, zorgt ervoor dat de woonlocatie of het activiteitencentrum netjes en op geruimd is en is verantwoordelijk voor de huishoudelijke taken;
  • begeleider B: voert het ondersteuningsplan uit en is samen met cliënten en collega’s verantwoordelijk voor de dagelijkse zorg en begeleiding op de woonlocatie of in het dagcentrum;
  • begeleider C: stelt samen met de cliënt en diens ouders of wettelijke vertegenwoordiger het ondersteuningsplan op en ondersteunt cliënten bij hun dagelijkse activiteiten en persoonlijke ontwikkeling;
  • begeleider D: is gespecialiseerd op een bepaald gebied, zoals het ondersteunen van cliënten met langdurige en complexe problematiek, het onder steunen van het netwerk van cliënten of het bevorderen van gezondheid;
  • begeleider E: coördineert de werkzaamheden van het team, houdt het overzicht over de cliënten, de zorgplannen en de algehele gang van zaken en is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg op de locatie.

Niet in elke organisatie zullen steeds alle varianten voorkomen en ook kan het precieze takenpakket voor eenzelfde variant in verschillende organisaties op eigen wijze worden ingevuld en verschillende accenten kennen. Maar juist vanwege de diversiteit aan functies in de gehandicaptenzorg, zijn deze vijf varianten onderscheiden. Ze bieden houvast aan organisaties om (eigen) functies te onderscheiden en beschrijven en aan het beroepsonderwijs om hun opleidingen op te richten.