Functie
Begeleider A

Begeleider A

De begeleider A verricht huishoudelijke en verzorgende werkzaamheden, ondersteunt cliënten bij de persoonlijke en uiterlijke verzorging en assisteert begeleiders B en begeleiders C bij de uitvoering van het werk. Ze heeft in de (assistentie bij de) ondersteuning van cliënten meestal te maken met weinig complexe, stabiele situaties. Ze kent de protocollen en voorschriften en handelt daarnaar, als het moet in overleg met begeleiders B en begeleiders C.

De begeleider A werkt bijna altijd samen met anderen of onder toezicht van andere begeleiders B. Ze werkt niet individueel met groepen, maar assisteert de begeleider B en begeleider C hierbij. In stabiele, voorspelbare en individuele situaties werkt ze zelfstandig. Ze deelt dan zelf haar werkzaamheden in. Ze is in staat eenvoudige problemen op te lossen die te maken hebben met de individuele begeleiding of het groepsproces. Dat doet ze met behulp van bestaande procedures en richtlijnen of, als dat nodig is, door het raadplegen van begeleiders B (en C). Ook bij complexe problemen of als ze twijfelt, doet ze op hen een beroep.

De begeleider A is verantwoordelijk voor de manier waarop ze haar taken uitvoert, maar ze is niet verantwoordelijk voor wát ze uitvoert. Ze legt verantwoording af over haar werkzaamheden aan begeleiders B en/of de leidinggevende. Ze vraagt actief feedback op haar handelen.

Taken

Op deze pagina staat per variant welke taken begeleiders A B C D E hebben. De beschrijving is gebaseerd op de voorgaande versies van de beroepscompetentieprofielen  van begeleiders A B C D E, diverse onderzoeksrapporten, adviezen, artikelen en andere publicaties en gesprekken met deskundigen.

De taken zijn ingedeeld conform het Beroepsprofiel Professionals in sociaal werk dat is opgesteld door de Beroepsvereniging Professionals in Sociaal Werk. In dat profiel worden drie taakgebieden onderscheiden. Omdat in het werk van begeleiders A B C D E niet alleen betrekking heeft op het sociaal functioneren van cliënten, maar het ook om het lichamelijk functioneren, is dat aan de titel van taak gebied 1 toegevoegd.

Taken die direct te maken hebben met de zorg voor en ondersteuning van de cliënt.

  • Verricht huishoudelijke werkzaamheden.
  • Houdt ruimtes en materialen op orde.
  • Houdt voorraden bij en bewaakt de financiële middelen van de werkeenheid.
  • Ondersteunt cliënten bij de persoonlijke en uiterlijke verzorging en persoonlijke hygiëne.
  • Ondersteunt cliënten bij de maaltijdbereiding, eten en drinken.
  • Ondersteunt cliënten bij het onderhouden van contact met familie en anderen.
  • Ondersteunt cliënten bij het opbouwen en onderhouden van een persoonlijk en sociaal netwerk.
  • Ondersteunt cliënten bij een gezonde leefstijl.
  • Ondersteunt cliënten bij de omgang met sociale media en internet.
  • Houdt bij het ondersteunen van cliënten zo goed mogelijk rekening met hun wensen en mogelijkheden.
  • Stimuleert de zelfredzaamheid/regie van de cliënt.
  • Betrekt het netwerk van de cliënt bij de zorgverlening en ondersteuning.
  • Verstrekt medicatie.
  • Assisteert andere begeleiders A B C D E bij de algemene, dagelijkse levensverrichtingen.
  • Assisteert andere begeleiders A B C D E bij het uitvoeren van activiteiten op alle gebieden die van belang zijn voor de kwaliteit van bestaan.
  • Werkt samen met vrijwilligers bij dagelijkse activiteiten van cliënten.
  • Signaleert bijzonderheden met betrekking tot (veranderingen in) de gezondheid, welbevinden, leefstijl en activiteiten van de cliënt en rapporteert deze aan de begeleider (C) en/of de begeleider E.

Taken die samenhangen met de organisatorische context van taakgebied 1.

  • Neemt deel aan werkoverleg en teambesprekingen.
  • Stemt werkzaamheden af met collega’s.
  • Deelt kennis en ervaringen.
  • Reflecteert op het gebruik van protocollen en handelen van zichzelf en collega’s.
  • Werkt mee aan de verbetering van kwaliteitszorg.
  • Zorgt voor mondelinge of schriftelijke overdracht.
  • Levert een bijdrage aan het opstellen van ondersteuningsplannen.
  • Verricht de administratieve werkzaamheden die voortvloeien uit de functie.
  • Signaleert knelen verbeterpunten binnen het team en denkt actief mee over oplossingen.
  • Werkt samen met vrijwilligers bij dagelijkse activiteiten van cliënten.

Taken rondom zelfontwikkeling en beroepsontwikkeling.

  • Reflecteert op haar eigen werkwijze/aanpak en past die zo nodig aan.
  • Vraagt en geeft feedback.
  • Leert van anderen (intervisie).
  • Neemt verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van de eigen professionaliteit.
  • Geeft aan welke behoefte ze heeft aan deskundigheidsbevordering.
  • Volgt actuele maatschappelijke en vakinhoudelijke ontwikkelingen en vakliteratuur.

Competenties

In dit hoofdstuk staan de competenties waarover begeleider A moeten beschikken om de taken uit te kunnen uitvoeren. Onder een competentie wordt hier verstaan het geheel van kennis, inzicht, vaardigheden, attitudes en persoonlijke eigenschappen waarmee adequate resultaten kunnen worden behaald in een beroepscontext. Uitgangspunt voor het beschrijven van de competenties waren het Competentieprofiel ABC en het Competentieprofiel D. In deze profielen worden acht competentiegebieden onderscheiden, die elk uit meerdere met elkaar samenhangende competenties bestaan. Waar nodig zijn deze competenties bijgesteld en aangevuld.

1.1 De beroepskracht is in staat via verdieping en analyse vanuit de gekozen methodiek de werkelijke behoefte van de cliënt duidelijk te krijgen, zodat de ondersteuning aansluit bij de werkelijke behoefte van de cliënt.

  • kan zich inleven in de emotionele, woon- en leef situatie van de cliënt;
  • houdt rekening met alledaagse, praktische, en zichtbare culturele verschillen.

Resultaat:

  • kan zich inleven in de emotionele, woon- en leef situatie van de cliënt;
  • houdt rekening met alledaagse, praktische, en zichtbare culturele verschillen.

1.2 De beroepskracht is in staat om het gedrag, de gezondheidssituatie en de ontwikkeling van de cliënt te observeren en veranderingen te signaleren, waardoor zij het ondersteuningsplan kan opstellen en steeds kan aanpassen aan de behoefte van de cliënt.

  • weet hoe normale gezondheidsontwikkeling verloopt en wat de kenmerken daarvan zijn;
  • observeert en luistert en vraagt naar ervaringen van de cliënt;
  • is oplettend op veranderingen in gedrag, houding, gezondheidssituatie en omgeving van de cliënt;
  • heeft aandacht hebben voor bevordering van lichamelijke gezondheid;
  • signaleert gezondheidsproblemen en -risico’s;
  • interpreteert verbaal gedrag.

Resultaat:

  • de beroepskracht heeft duidelijke aanknopingspunten voor het opstellen van het ondersteuningsplan;
  • de beroepskracht weet wanneer en hoe het ondersteuningsplan aan te passen;
  • de cliënt krijgt de begeleiding waar hij behoefte aan heeft.

2.1 De beroepskracht is in staat zorg te verlenen de ondersteuning aan te laten sluiten bij de wensen en behoeften van de cliënt, afgestemd op het leven van de cliënt, waarbij ouders en andere verwanten belangrijke experts zijn en daarmee partners in de zorg.

  • heeft een open en nieuwsgierige houding;
  • heeft sensitief en responsief contact met de cliënt, diens netwerk en andere professionals, waarbij sprake is van wederkerigheid, een gevoel van samen optrekken en er echt zijn voor elkaar;
  • voorkomt achteruitgang in de ontwikkeling zoveel mogelijk en besteedt aandacht aan comfortzorg (het realiseren van momenten waarop de cliënt kan genieten;
  • hun leven en daarbij aandacht hebben voor dilemma’s tussen eigen regie en veiligheid van de persoon en zijn omgeving;
  • begeleidt de cliënt bij het contact met anderen, waarvan begeleiding bij het ervaren van intimiteit en seksualiteit onderdeel kan zijn;
  • creëert een passende sociale omgeving, onder ander door het bieden van een duidelijke dagstructuur en de persoon bij hem passend bejegenen;
  • maakt bij de ondersteuning waar nodig en gewenst gebruik van technologische hulp middelen en instrumenten.

Resultaat:

  • de beroepskracht heeft duidelijke aanknopingspunten voor het opstellen van het ondersteuningsplan;
  • de beroepskracht weet wanneer en hoe het ondersteuningsplan aan te passen;
  • de cliënt krijgt de begeleiding waar hij behoefte aan heeft.

2.2 De beroepskracht is in staat op flexibele wijze situationeel te begeleiden, zodat de cliënt op een passende manier wordt geholpen en zich zo zelfstandig mogelijk kan ontwikkelen.

  • gaat uit van optimale ontwikkeling en het stimuleren van de zelfstandigheid van de cliënt;
  • stemt de aard en intensiteit van de onder steunende werkzaamheden af op de individuele behoeften en mogelijkheden van de cliënt;
  • neemt bij de overweging welke rol zij aanneemt de normen op verschillende gebieden (wettelijk, hygiëne, veiligheid enz.) in acht;
  • kan improviseren.

Resultaat:

  • de beroepskracht stimuleert de ontwikkeling en zelfstandigheid van de cliënt;
  • de cliënt vergroot zijn weerbaarheid en eigen competenties en weet wanneer hij zelf initiatief moet nemen;
  • de eigen kracht van de cliënt wordt versterkt;
  • de cliënt krijgt die ondersteuning die aansluit bij zijn competenties en situatie;
  • de cliënt weet wat hij van de beroepskracht kan verwachten.

2.3 De beroepskracht is in staat randvoorwaarden te scheppen, zodat de cliënt een optimale woonen leefsituatie heeft.

  • biedt een rustige, ontspannen, gezellige en veilige sfeer;
  • zorgt ervoor dat de ruimte geschikt is voor de cliënt;
  • biedt een stimulerende omgeving die rekening houdt met de prikkelbehoefte en -gevoeligheid van de cliënt;
  • zorgt voor een gezellige en veilige ruimte;
  • biedt een uitdagende leefomgeving door gebruik te maken van bijvoorbeeld geuren, kleuren en geluiden;
  • past de omgeving aan en biedt hulpmiddelen aan voor wat cliënten nodig hebben om zich prettig en veilig te voelen.

Resultaat:

  • de cliënt voelt zich ontspannen en veilig;
  • er ontstaat een optimale omgeving voor de cliënt om zich te ontwikkelen.

2.4 De beroepskracht is in staat de cliënt te motiveren en te stimuleren, zodat hij zo zelfstandig mogelijk leeft, zo veel als kan verantwoordelijkheid draagt en zich optimaal kan ontwikkelen.

  • geeft bevestiging als dingen goed gaan;
  • moedigt de cliënt aan en geeft hem de indruk vertrouwen in hem te hebben;
  • doet een beroep op de wilskracht van de cliënt en daagt de cliënt uit om zich te ontwikkelen;
  • gebruikt van gedragsveranderingstechnieken om een gezonde leefstijl te bevorderen.

Resultaat:

  • de cliënt functioneert zo zelfstandig mogelijk;
  • de beroepskracht focust op de mogelijkheden en niet op de beperkingen van de cliënt.
  • de eigen kracht van de cliënt wordt versterkt;

2.5 De beroepskracht is in staat om talenten van de cliënt te ontdekken, te stimuleren ente ontwikkelen op planmatige en systematische wijze.

  • observeert;
  • communiceert met de cliënt.
  • luistert naar de cliënt;

Resultaat:

  • de cliënt is zich bewust van zijn talenten en werkt gemotiveerd aan zijn ontwikkeling;
  • de cliënt is in staat zinvolle dagbesteding te verrichten of op zingevende wijze zijn bestaan in te vullen.
  • de eigen kracht van de cliënt wordt versterkt;

2.6 De beroepskracht is in staat verpleegtechnische handelingen zo nauwgezet en secuur mogelijk uit te voeren, waardoor de kans op letsel bij cliënten zo veel mogelijk wordt beperkt.

  • herkent symptomen van risico en gevaar;
  • maakt bij de verpleegtechnische handelingen waar nodig en gewenst gebruik van technologische hulpmiddelen en instrumenten.

Resultaat:

  • de gezondheid en het welbevinden van de cliënt is en blijft optimaal;
  • de handeling wordt goed uitgevoerd.

3.1 De beroepskracht is in staat om een vertrouwensband met de cliënt op te bouwen, zodat de cliënt zich veilig en op zijn gemak voelt.

  • legt contact met de cliënt;
  • is open en eerlijk over haar eigen handelen;
  • toont respect voor de cliënt en neemt hem serieus;
  • komt afspraken na;
  • is consequent en voorspelbaar in haar gedrag;
  • verplaatst zich in de situatie en (culturele) achtergrond van de ander en weet wat belangrijk isvoor de ander;
  • is duidelijk in wat de cliënt van haar kan verwachten;
  • is toegankelijk, zichtbaar en bereikbaar voor de cliënt;
  • staat open voor feedback van de cliënt.

Resultaat:

  • de cliënt voelt zich veilig en vertrouwt de beroepskracht;
  • de cliënt en de beroepskracht weten wat ze aan elkaar hebben.

3.2 De beroepskracht is in staat een netwerk op te bouwen en samen te werken, waardoor de cliënt minder afhankelijk wordt van het professionele circuit.

  • heeft inzicht in het belang van het sociale netwerk van de cliënt;
  • ondersteunt de cliënt bij het gebruik van sociale media en internet;
  • werkt samen met het netwerk van de cliënt;
  • is toegankelijk, zichtbaar en bereikbaar voor het persoonlijk netwerk van de cliënt;
  • staat open voor feedback vanuit het persoonlijk netwerk van de cliënt.

Resultaat:

  • de cliënt wordt zelfstandiger en minder afhankelijk van het professionele circuit.

3.3 De beroepskracht is in staat om diverse communicatiemethoden en technieken in te zetten en op verschillende niveaus te communiceren met de cliënt, waardoor ook bij bemoeilijkte communicatiemogelijkheden aangesloten wordt bij het niveau en de beleving van de cliënt.

  • werkt relatiegericht, communiceert goed op de persoon afgestemd en heeft aandacht voor het risico op overof onderschatten;
  • stelt de verbale en non-verbale uitdrukkings mogelijkheden van de cliënt vast;
  • stemt de communicatie voortdurend af op de cliënt.

Resultaat:

  • de beroepskracht heeft zicht op de behoefte van de cliënt;
  • de cliënt voelt zich begrepen;
  • misverstanden worden zo veel mogelijk voorkomen.

3.4 De beroepskracht is in staat zich helder schriftelijk uit te drukken waardoor de boodschap helder en controleerbaar is voor anderen.

  • legt informatie voor de overdracht aan collega’s schriftelijk vast.

Resultaat:

  • de rapportage is een juiste en objectieve (zo objectief mogelijke) weergave van de werkelijkheid;
  • goede overdracht doordat ook degenen die afwezig waren begrijpen wat zich heeft afgespeeld;
  • er ontstaan geen verkeerde interpretaties.

4.1 De beroepskracht is in staat methodisch te werken, waardoor de werkwijze betrouwbaar is en het ondersteuningsplan goed onderbouwd en consistent is.

  • werkt doelgericht en doelmatig;
  • is op de hoogte van protocollen en voorschriften en past ze toe;
  • maakt gebruik van technische hulpmiddelen (ICT);
  • werkt op methodische wijze werken in een gezamenlijk proces van observeren, onderzoeken, interpreteren, doelen stellen, interventies toepassen en evalueren;
  • werkt systematisch.

Resultaat:

  • de cliënt wordt op professionele en verantwoorde manier geholpen;
  • de cliënt en de beroepskracht houden overzicht over het verloop van het proces.

4.2 De beroepskracht is in staat om prioriteiten te stellen, waardoor zij het eerst de activiteiten op zich neemt die het meest urgent zijn.

  • doet een beroep op collega’s die kunnen bij dragen aan de verschillende werkzaamheden en maakt heldere afspraken;
  • staat open voor het uitvoeren van werkzaam heden die op dat moment prioriteit hebben, ook al behoort het niet tot de standaardwerkzaamheden.

Resultaat:

  • de beroepskracht pakt eerst die zaken op die het meest urgent zijn;
  • iedereen weet wat wanneer van de beroepskracht te verwachten is en kan op haar rekenen.

4.3 De beroepskracht is in staat om met de beschikbare middelen en mogelijkheden een maximaal resultaat te bereiken.

Resultaat:

  • door efficiënte inzet van middelen en menskracht wordt de cliënt zo volledig mogelijk geholpen.

4.4 De beroepskracht werkt duurzaam.

  • heeft aandacht voor preventie, gezonde leefstijl en gezonde dagbesteding;
  • bewaakt en werkt aan de eigen gezondheid;
  • bewaakt en werkt aan de gezondheid van cliënten;
  • stimuleert gezond eten en het kiezen van milieuverantwoordelijke voeding.

5.1 De beroepskracht bejegent de cliënt respectvol.

  • behandelt de cliënt als uniek persoon met een eigen leven;
  • gebruikt begrijpelijke taal;
  • is eerlijk, geïnteresseerd en authentiek;
  • komt afspraken na;
  • benadert cliënten op voet van gelijkwaardigheid;
  • ziet de cliënt als een serieus te nemen persoon;
  • bejegent de cliënt vriendelijk en correct;
  • luistert naar de wensen en behoeften van de cliënt;
  • reflecteert de relatie met de client en verbetert deze waar nodig.

5.2 De beroepskracht kan het proces gaande te houden, ook al vormen zich soms grote obstakels en zijn de resultaten teleurstellend, waardoor de cliënt kan blijven rekenen op ondersteuning in moeilijke tijden.

  • is open over haar eigen gevoelens en haar kijk op de zaak.

Resultaat:

  • de cliënt kan rekenen op een continu ondersteuningsproces, ook in moeilijke tijden.

5.3 De beroepskracht is in staat haar grenzen te bepalen voor zichzelf en in de omgang met de cliënt en daarnaar te handelen, zodat ze met plezier werkt en de cliënt weet waar hij aan toe is.

  • is betrokken, maar weet ook afstand te houden;
  • is zich bewust van haar eigen ethische waarden en normen;
  • legt uit wat ze wel en wat ze niet wil en kan;
  • blijft correct en zorgvuldig handelen;
  • is op de hoogte van en handelt volgens de Arbonormen.

Resultaat:

  • de cliënt weet waar hij aan toe is.
  • de beroepskracht heeft een professionele werkhouding en verliest het belang van de
    cliënt niet uit het oog;
  • de beroepskracht komt niet in conflict met haar eigen normen en waarden;
  • de beroepskracht werkt onder gezonde omstandigheden en met plezier;
  • de beroepskracht werkt aan het instandhouden en verbeteren van haar welbevinden in gezonde omstandigheden;

5.4 De beroepskracht kent de grenzen van haar bekwaamheid en verantwoordelijkheid, zodat de kwaliteit van de hulpverlening verantwoord is.

  • heeft inzicht in de taakbeschrijving en bijbehorende bevoegdheden en handelt daarbinnen;
  • maakt een reële inschatting wanneer zij anderen moet inschakelen of om advies moet vragen;
  • kent haar eigen rol en verantwoordelijkheid en communiceert hier helder over.

Resultaat:

  • de beroepskracht verleent kwalitatief verantwoorde hulpverlening;
  • de beroepskracht handelt professioneel.

5.5 De beroepskracht is in staat beslissingen te nemen in geval van conflicterende meningen, waardoor kwesties worden opgelost.

  • is in staat eenvoudige conflicten tussen cliënten te beslechten;
  • inventariseert meningen van verschillende partijen;
  • is in staat ingewikkelde conflicten tussen cliënten te beslechten.

Resultaat:

  • conflicten worden opgelost.

5.6 De beroepskracht is in staat om met belangstelling en interesse te luisteren en zichzelf in te zetten zonder door te schieten in over-betrokkenheid, waardoor de cliënt zich gehoord voelt en de ruimte ervaart om zijn verhaal kwijt te kunnen.

  • toont empathie, echtheid, respect en interesse voor de cliënt en het persoonlijke verhaal van de cliënt;
  • doet een beroep op een collega wanneer het verhaal van de cliënt haar te veel raakt.

Resultaat:

  • de cliënt kan met zijn verhaal terecht bij de beroepskracht en voelt zich gehoord;
  • de beroepskracht laat de verhalen/ de problematiek bij de cliënt en neemt die niet mee naar huis.

5.7 De beroepskracht is in staat op respectvolle en heldere wijze op te treden bij agressie, onverwachte, lastige en/of crisissituaties, zodat de cliënt leert van de gebeurtenis en/of zijn omgeving geen gevaar loopt.

  • ziet toe op de veiligheid van zichzelf, de cliënt en collega’s;
  • kent protocollen en voorschriften voor dergelijke situaties.

  • blijft in contact met de cliënt, gaat het contact niet uit de weg;

  • signaleert acute/afwijkende situaties en bepaalt of en wanneer collega’s moeten worden ingeschakeld;

Resultaat:

  • de cliënt en de omgeving krijgen inzicht in het eigen handelen en gevolgen daarvan;
  • onverantwoorde escalatie wordt voorkomen, waardoor schade wordt voorkomen.

  • de cliënt leert van zijn fouten en ontwikkelt vaardigheden om escalaties in het vervolg (steeds zelfstandiger) te voorkomen of in goede banen te leiden;

5.8 De beroepskracht is in staat in de omgang met de zorgvrager specifieke weten regelgeving in het dagelijkse werk (Arbowet, BoPZ, BIg, WgBo, WBP, WlZ, WMo, Jeugdwet, Participatiewet, klachtrecht, medezeggenschap, bewindvoering et cetera) toe te passen, waardoor de cliënt passend geholpen wordt binnen de wettelijke kaders.

  • kan veiligheid bieden aan de cliënt en aan collega’s.
  • kan binnen de wettelijke kaders en protocollen bewust omgaan met alle vormen van vrijheidsbeperkende middelen en maatregelen;
  • zoekt constant naar mogelijkheden om de inzet van vrijheidsbeperkende middelen waar mogelijk te voorkomen, te beperken of af te bouwen;
  • past voorschriften toe op het gebied van veiligheid, hygiëne, privacy, ergonomie en kosten en milieu;

Resultaat:

  • de cliënt krijgt passende zorg, binnen wettelijke kaders;
  • de beroepskracht straalt zelfvertrouwen en deskundigheid uit.

6.1 De beroepskracht is in staat samen te werken en af te stemmen met collega’s en personen binnen en buiten de organisatie, waardoor de cliënt optimale hulpverlening krijgt.

  • komt afspraken na;
  • maakt gebruik van deskundigheid van anderen;
  • neemt actief deel aan overlegvormen;
  • draagt bij aan een optimaal werkklimaat.

Resultaat:

  • iedereen weet van elkaar van ze doen en wat ze kunnen;
  • de cliënt krijgt passende hulpverlening;
  • heldere communicatie waardoor misverstanden worden voorkomen.

6.2 De beroepskracht is in staat om samenlevingsgericht te werken, waardoor de cliënt kan deelnemen aan de samenleving.

Resultaat:

  • de cliënt kan deelnemen aan de samenleving;
  • er is een duurzame samenwerking met maatschappelijke organisaties en bedrijven.

6.3 De beroepskracht is in staat het netwerk van de cliënt en andere zorgverleners en partijen in de omgeving (wijk, buurt of dorp) te betrekken bij het realiseren van de ambities van de cliënt en gebruik te maken van de mogelijkheden die de omgeving daarvoor biedt, zodanig dat met het netwerk, buurtbewoners, zorgverleners en andere partijen wordt samengewerkt aan het vergroten van de eigen regie van cliënten over hun leven.

  • richt zich op de mogelijkheden, talenten en kwaliteiten van de cliënt en spreekt de cliënt daarop aan;
  • ziet wat er in de omgeving van de cliënt gebeurt en welke plaats de cliënt daarin inneemt of kan innemen;
  • is ondernemend, communicatief en resultaat gericht;
  • heeft oog voor wat wel en niet werkt, voor veranderingen in het werk en schept reële verwachtingen over de mogelijkheden van de cliënt;
  • reflecteert op het eigen handelen en (met collega’s) op de dilemma’s die in de uit voering van de werkzaamheden kunnen voorkomen.

Resultaat:

  • de beroepskracht werkt effectief samen met andere partijen;
  • cliënten voeren de regie over hun eigen leven;
  • cliënten realiseren een betekenisvolle plaats en rol in de (lokale) samenleving.

6.4 De beroepskracht is in staat om in dialoog met de cliënt de regie te voeren, waardoor de cliënt een samenhangend aanbod krijgt.

Resultaat:

  • de cliënt ontvangt een samenhangend aanbod.

6.5 De beroepskracht is in staat om initiatief te tonen en te denken in mogelijkheden, waardoor kansen worden gezien en benut.

Resultaat:

  • kansen worden vroegtijdig gesignaleerd en benut;
  • er wordt ingespeeld op de behoeften in de samenleving.

7.1 De beroepskracht is in staat voor zichzelf bepaalde voorwaarden te creëren en te organiseren, waardoor zij optimale omstandigheden realiseert om professioneel en prettig te werken.

  • kent haar werkzaamheden, functiebeschrijving verantwoordelijkheden en rechten en plichten;
  • is zich bewust van haar eigen ethische waarden en normen;
  • is op de hoogte van en handelt volgens de Arbonormen.
  • is in staat een aantal aan de eigen attitude en persoonlijkheid verbonden vermogens zodanig in te zetten dat het fundament en ethisch kader van zijn/haar handelen wordt gevormd;
  • maakt haar eigen normen en waarden bespreekbaar;
  • maakt gebruik van de ruimte die beroepskrachten hebben om hun taken uit te voeren;
  • maakt knelpunten in randvoorwaarden, werkklimaat en cultuur bespreekbaar in het team, bij de leidinggevende of bij andere verantwoordelijken;
  • zet zich in om optimale randvoorwaarden, werkklimaat en cultuur te realiseren voor zichzelf een voor collega’s;
  • werkt in teamverband en levert een bijdrage aan teamdoelen;
  • geeft argumenten voor eigen handelen en beslissingen;

Resultaat:

  • de beroepskracht hanteert een professionele werkhouding;
  • de beroepskracht komt niet in conflict met eigen normen en waarden;
  • de beroepskracht werkt aan het instandhouden en verbeteren van haar welbevinden.
  • de beroepskracht gaat om met dilemma’s en kernopgaven in het werk;
  • de beroepskracht werkt onder gezonde omstandigheden en met plezier;

7.2 De beroepskracht is in staat om te reflecteren op het eigen handelen en actief op zoek te gaan naar informatie, waardoor ze een bijdrage levert aan haar eigen ontwikkeling en haar eigen deskundigheid en professionaliteit.

  • heeft een proactieve houding en leert van fouten.
  • is zich bewust van de impact van zorgafhankelijkheid bij de cliënt;
  • heeft inzicht in zijn/haar emotionele intelligentie en de wijze waarop dit hem/haar in staat stelt zich af te stemmen op de kwetsbare burger;
  • reflecteert op haar eigen handelen en bespreekt dat met collega’s;
  • is in staat feedback te geven en te ontvangen en vertaalt datin concreet gedrag;

Resultaat:

  • de beroepskracht handelt professioneel;
  • de leeromgeving wordt optimaal benut.
  • de beroepskracht ontwikkelt zich professioneel;

7.3 De beroepskracht is in staat om mee te werken aan de kwaliteitsverbetering van de organisatie en aan innovaties en kwaliteitsverbetering van de zorginhoud.

  • denkt mee over en handelt naar ideeën over ‘andere’ zorg en ‘passende’ zorg.
  • werkt vanuit het geldende kwaliteitskader van de gehandicaptenzorg en draagt dat uit, waarbij de ondersteuning is gericht op de kwaliteit van leven en de eigen regie van mensen met een beperking;
  • werkt conform de visie en missie van de organisatie en draagt die uit;
  • werkt mee aan de vormgeving van en het maken van afspraken over de wijze waarop het werk wordt georganiseerd, de arbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden;

Resultaat:

  • continue verbetering van werkprocessen;
  • de beroepskracht draagt bij aan ontwikkeling van het vakgebied.

7.4 Inwerken en begeleiden van stagiaires, nieuwe collega’s en vrijwilligers.