Functie
Begeleider A
De begeleider A verricht huishoudelijke en verzorgende werkzaamheden, ondersteunt cliënten bij de persoonlijke en uiterlijke verzorging en assisteert begeleiders B en begeleiders C bij de uitvoering van het werk. Ze heeft in de (assistentie bij de) ondersteuning van cliënten meestal te maken met weinig complexe, stabiele situaties. Ze kent de protocollen en voorschriften en handelt daarnaar, als het moet in overleg met begeleiders B en begeleiders C.
De begeleider A werkt bijna altijd samen met anderen of onder toezicht van andere begeleiders B. Ze werkt niet individueel met groepen, maar assisteert de begeleider B en begeleider C hierbij. In stabiele, voorspelbare en individuele situaties werkt ze zelfstandig. Ze deelt dan zelf haar werkzaamheden in. Ze is in staat eenvoudige problemen op te lossen die te maken hebben met de individuele begeleiding of het groepsproces. Dat doet ze met behulp van bestaande procedures en richtlijnen of, als dat nodig is, door het raadplegen van begeleiders B (en C). Ook bij complexe problemen of als ze twijfelt, doet ze op hen een beroep.
De begeleider A is verantwoordelijk voor de manier waarop ze haar taken uitvoert, maar ze is niet verantwoordelijk voor wát ze uitvoert. Ze legt verantwoording af over haar werkzaamheden aan begeleiders B en/of de leidinggevende. Ze vraagt actief feedback op haar handelen.
Taken
Op deze pagina staat per variant welke taken begeleiders A B C D E hebben. De beschrijving is gebaseerd op de voorgaande versies van de beroepscompetentieprofielen van begeleiders A B C D E, diverse onderzoeksrapporten, adviezen, artikelen en andere publicaties en gesprekken met deskundigen.
De taken zijn ingedeeld conform het Beroepsprofiel Professionals in sociaal werk dat is opgesteld door de Beroepsvereniging Professionals in Sociaal Werk. In dat profiel worden drie taakgebieden onderscheiden. Omdat in het werk van begeleiders A B C D E niet alleen betrekking heeft op het sociaal functioneren van cliënten, maar het ook om het lichamelijk functioneren, is dat aan de titel van taak gebied 1 toegevoegd.
Taken die direct te maken hebben met de zorg voor en ondersteuning van de cliënt.
Taken die samenhangen met de organisatorische context van taakgebied 1.
Taken rondom zelfontwikkeling en beroepsontwikkeling.
Competenties
In dit hoofdstuk staan de competenties waarover begeleider A moeten beschikken om de taken uit te kunnen uitvoeren. Onder een competentie wordt hier verstaan het geheel van kennis, inzicht, vaardigheden, attitudes en persoonlijke eigenschappen waarmee adequate resultaten kunnen worden behaald in een beroepscontext. Uitgangspunt voor het beschrijven van de competenties waren het Competentieprofiel ABC en het Competentieprofiel D. In deze profielen worden acht competentiegebieden onderscheiden, die elk uit meerdere met elkaar samenhangende competenties bestaan. Waar nodig zijn deze competenties bijgesteld en aangevuld.
1.1 De beroepskracht is in staat via verdieping en analyse vanuit de gekozen methodiek de werkelijke behoefte van de cliënt duidelijk te krijgen, zodat de ondersteuning aansluit bij de werkelijke behoefte van de cliënt.
Resultaat:
1.2 De beroepskracht is in staat om het gedrag, de gezondheidssituatie en de ontwikkeling van de cliënt te observeren en veranderingen te signaleren, waardoor zij het ondersteuningsplan kan opstellen en steeds kan aanpassen aan de behoefte van de cliënt.
Resultaat:
2.1 De beroepskracht is in staat zorg te verlenen de ondersteuning aan te laten sluiten bij de wensen en behoeften van de cliënt, afgestemd op het leven van de cliënt, waarbij ouders en andere verwanten belangrijke experts zijn en daarmee partners in de zorg.
Resultaat:
2.2 De beroepskracht is in staat op flexibele wijze situationeel te begeleiden, zodat de cliënt op een passende manier wordt geholpen en zich zo zelfstandig mogelijk kan ontwikkelen.
Resultaat:
2.3 De beroepskracht is in staat randvoorwaarden te scheppen, zodat de cliënt een optimale woonen leefsituatie heeft.
Resultaat:
2.4 De beroepskracht is in staat de cliënt te motiveren en te stimuleren, zodat hij zo zelfstandig mogelijk leeft, zo veel als kan verantwoordelijkheid draagt en zich optimaal kan ontwikkelen.
Resultaat:
2.5 De beroepskracht is in staat om talenten van de cliënt te ontdekken, te stimuleren ente ontwikkelen op planmatige en systematische wijze.
Resultaat:
2.6 De beroepskracht is in staat verpleegtechnische handelingen zo nauwgezet en secuur mogelijk uit te voeren, waardoor de kans op letsel bij cliënten zo veel mogelijk wordt beperkt.
Resultaat:
3.1 De beroepskracht is in staat om een vertrouwensband met de cliënt op te bouwen, zodat de cliënt zich veilig en op zijn gemak voelt.
Resultaat:
3.2 De beroepskracht is in staat een netwerk op te bouwen en samen te werken, waardoor de cliënt minder afhankelijk wordt van het professionele circuit.
Resultaat:
3.3 De beroepskracht is in staat om diverse communicatiemethoden en technieken in te zetten en op verschillende niveaus te communiceren met de cliënt, waardoor ook bij bemoeilijkte communicatiemogelijkheden aangesloten wordt bij het niveau en de beleving van de cliënt.
Resultaat:
3.4 De beroepskracht is in staat zich helder schriftelijk uit te drukken waardoor de boodschap helder en controleerbaar is voor anderen.
Resultaat:
4.1 De beroepskracht is in staat methodisch te werken, waardoor de werkwijze betrouwbaar is en het ondersteuningsplan goed onderbouwd en consistent is.
Resultaat:
4.2 De beroepskracht is in staat om prioriteiten te stellen, waardoor zij het eerst de activiteiten op zich neemt die het meest urgent zijn.
Resultaat:
4.3 De beroepskracht is in staat om met de beschikbare middelen en mogelijkheden een maximaal resultaat te bereiken.
Resultaat:
4.4 De beroepskracht werkt duurzaam.
5.1 De beroepskracht bejegent de cliënt respectvol.
5.2 De beroepskracht kan het proces gaande te houden, ook al vormen zich soms grote obstakels en zijn de resultaten teleurstellend, waardoor de cliënt kan blijven rekenen op ondersteuning in moeilijke tijden.
Resultaat:
5.3 De beroepskracht is in staat haar grenzen te bepalen voor zichzelf en in de omgang met de cliënt en daarnaar te handelen, zodat ze met plezier werkt en de cliënt weet waar hij aan toe is.
Resultaat:
5.4 De beroepskracht kent de grenzen van haar bekwaamheid en verantwoordelijkheid, zodat de kwaliteit van de hulpverlening verantwoord is.
Resultaat:
5.5 De beroepskracht is in staat beslissingen te nemen in geval van conflicterende meningen, waardoor kwesties worden opgelost.
Resultaat:
5.6 De beroepskracht is in staat om met belangstelling en interesse te luisteren en zichzelf in te zetten zonder door te schieten in over-betrokkenheid, waardoor de cliënt zich gehoord voelt en de ruimte ervaart om zijn verhaal kwijt te kunnen.
Resultaat:
5.7 De beroepskracht is in staat op respectvolle en heldere wijze op te treden bij agressie, onverwachte, lastige en/of crisissituaties, zodat de cliënt leert van de gebeurtenis en/of zijn omgeving geen gevaar loopt.
Resultaat:
5.8 De beroepskracht is in staat in de omgang met de zorgvrager specifieke weten regelgeving in het dagelijkse werk (Arbowet, BoPZ, BIg, WgBo, WBP, WlZ, WMo, Jeugdwet, Participatiewet, klachtrecht, medezeggenschap, bewindvoering et cetera) toe te passen, waardoor de cliënt passend geholpen wordt binnen de wettelijke kaders.
Resultaat:
6.1 De beroepskracht is in staat samen te werken en af te stemmen met collega’s en personen binnen en buiten de organisatie, waardoor de cliënt optimale hulpverlening krijgt.
Resultaat:
6.2 De beroepskracht is in staat om samenlevingsgericht te werken, waardoor de cliënt kan deelnemen aan de samenleving.
Resultaat:
6.3 De beroepskracht is in staat het netwerk van de cliënt en andere zorgverleners en partijen in de omgeving (wijk, buurt of dorp) te betrekken bij het realiseren van de ambities van de cliënt en gebruik te maken van de mogelijkheden die de omgeving daarvoor biedt, zodanig dat met het netwerk, buurtbewoners, zorgverleners en andere partijen wordt samengewerkt aan het vergroten van de eigen regie van cliënten over hun leven.
Resultaat:
6.4 De beroepskracht is in staat om in dialoog met de cliënt de regie te voeren, waardoor de cliënt een samenhangend aanbod krijgt.
Resultaat:
6.5 De beroepskracht is in staat om initiatief te tonen en te denken in mogelijkheden, waardoor kansen worden gezien en benut.
Resultaat:
7.1 De beroepskracht is in staat voor zichzelf bepaalde voorwaarden te creëren en te organiseren, waardoor zij optimale omstandigheden realiseert om professioneel en prettig te werken.
Resultaat:
7.2 De beroepskracht is in staat om te reflecteren op het eigen handelen en actief op zoek te gaan naar informatie, waardoor ze een bijdrage levert aan haar eigen ontwikkeling en haar eigen deskundigheid en professionaliteit.
Resultaat:
7.3 De beroepskracht is in staat om mee te werken aan de kwaliteitsverbetering van de organisatie en aan innovaties en kwaliteitsverbetering van de zorginhoud.
Resultaat:
7.4 Inwerken en begeleiden van stagiaires, nieuwe collega’s en vrijwilligers.